Reorganisatie: geen monster onder het bed

COLUMN | Waarom toch die allergie voor het woord reorganisatie? In artikel 11.4 van de cao voor het mbo staat het glashelder: zodra er sprake is van arbeidsvoorwaardelijke gevolgen, moeten de vakbonden worden geïnformeerd en worden uitgenodigd voor overleg. Soms volgt daarop een sociaal plan, gebaseerd op een sociaal statuut, om de gevolgen voor het personeel op te vangen.

Toch merk ik de laatste jaren steeds vaker bij mbo-werkgevers een soort kramp bij het woord ‘reorganisatie’. Het lijkt bijna taboe. Alsof het erkennen van een reorganisatie meteen leidt tot chaos. Alsof het benoemen ervan gevaarlijker is dan het negeren. En daarmee wordt artikel 11.4 uit de cao steeds vaker aan de kant geschoven.

Wat ik mij dan afvraag: waar zijn we precies bang voor? Voor de vakbonden? Voor onrust binnen de organisatie? Voor gezichtsverlies misschien?

In mijn ogen is die angst ongegrond. Vakbonden zijn er niet om te blokkeren, te vertragen of onrust te veroorzaken. Integendeel. Een goed sociaal plan, opgesteld in samenwerking met de bonden, brengt juist rust. Het zorgt voor duidelijke afspraken, eerlijke afhandeling van personele gevolgen, en het behoud van vertrouwen binnen de organisatie. Dáár bouwen wij aan mee — omdat wij, net als de werkgever, het beste willen voor de instelling én haar medewerkers.

Gelukkig geldt dit niet voor alle mbo-scholen. Veel instellingen betrekken ons wél, soms laat, maar vaak nog op tijd. Ze weten dat vakbonden een belangrijke schakel vormen in een goed functionerende organisatie. Want zonder die vertegenwoordiging blijft iedereen op zichzelf aangewezen. En wie wint er dan? Vaak degene met de hardste stem. Dat lijkt me geen wenselijke uitkomst.

Dus, beste Colleges van Bestuur: wees niet bang. We bijten niet.

Abhilash Sewgobind is bestuurder Arbeidsvoorwaarden bij CNV Onderwijs