COLUMN | ‘Anderen denken dat ik dom ben.’ ‘Ik doe maar mbo… maar hiervoor heb ik havo gedaan!’ ‘Als ik nieuwe mensen ontmoet, hoop ik maar dat ze niet vragen wat ik studeer.’ Het zijn uitspraken die ik regelmatig hoor als ik met jongeren in gesprek ben.
Het zijn dit soort uitspraken, én mijn eigen verhaal (ik ging naar het CIOS in Haarlem), die mij motiveren om me hard te maken voor de positie van het mbo en mbo-studenten. Het mbo verdient een beter imago, het vakmanschap van mbo’ers verdient meer waardering, mbo-studenten verdienen een beter zelfbeeld.
Daarom is het goed om te zien dat de ‘waaier van onderwijs’, die demissionair minister Dijkgraaf (OCW) heeft geïntroduceerd, steeds vaker wordt herkend en gebruikt. In die waaier staan opleidingsvormen niet hiërarchisch boven of onder elkaar, maar wordt het (vervolg)onderwijs beschouwd als een waaier van mogelijkheden en leerroutes, die gelijkwaardig naast elkaar staan.
Tegen deze achtergrond hebben we in Utrecht gewerkt aan een manifest – natuurlijk in de vorm van een waaier, gemaakt door Utrechtse mbo- studenten – waarin we pleiten voor taalgebruik dat recht doet aan de positie van het mbo en mbo’ers. Want in de manier waarop wij over het mbo praten, schuilt vaak een ongelijkwaardigheid. We hebben het over hoog- versus laagopgeleid, over studenten versus leerlingen, of over ‘opstromen’ in plaats van doorstromen. Daarmee zetten we het mbo weg als minderwaardig. Misschien gebeurt dat onbewust en onbedoeld, maar mbo-studenten vóelen het wel.
En dat begint al lang voor het vervolgonderwijs. Ik ben zelf heel lang docent geweest, en ik weet uit eigen ervaring dat gesprekken met ouders veel gemakkelijker verlopen als hun kinderen een havo- of vwo-advies kregen. Op de één of andere manier vinden we cognitief talent béter dan andere talenten.
In ons manifest, waar onder meer de mbo-studentenraad SR030, de Utrechtse mbo-instellingen, de MBO Raad en JOB MBO hun handtekening onder zetten, roepen we de samenleving in de volle breedte op om iets aan hun taalgebruik te doen. De overheid, omdat die écht aan de slag moet met het wijzigen van de officiële terminologie voor en in ons onderwijs. De politiek, omdat politici een voorbeeldrol vervullen. Journalisten en wetenschappers, omdat zij met hun verhalen – en de manier waarop zij die brengen – van invloed zijn op de publieke opinie. En ook u, jij en ik, omdat we allemaal een verantwoordelijkheid hebben in hoe we het mbo en mbo’ers benaderen en waarderen. Het zijn de verzorgers, loodgieters en sportdocenten van de toekomst, en we hebben ze keihard nodig.
Ik ben hartstikke trots dat het manifest er ligt, maar natuurlijk begrijp ik ook dat dit niet dé oplossing voor ongelijk(waardig)heid in het onderwijs is. Maar het is een belangrijke stap – een stap die we moeten zetten. Want woorden doen ertoe, en taal heeft wel degelijk effect op hoe we naar het mbo kijken. Ik hoop dat het manifest leidt tot nadenken en vooral tot omdenken, en dat we anders – met meer waardering – gaan kijken naar het mbo, mbo-studenten en hun vakmanschap. Zodat ik in gesprekken die ik in de toekomst met mbo-studenten voer vooral hoor hoe trots zij zijn op wat ze aan het doen zijn, en op wat ze kunnen betekenen voor de samenleving.
Dennis de Vries is wethouder mbo in Utrecht.
Lees ook: Utrechts mbo-manifest pleit voor inclusiever taalgebruik