COLUMN | Nog even kijk ik naar de opdracht die ik net in Teams heb klaargezet. Activerend genoeg, uitdagend, leerzaam? Ik denk het wel. Compleet met rubric die ik straks doorneem met de klas, zodat alle studenten weten waarop ze worden beoordeeld. Maar voordat ik al te zelfingenomen de laptop dichtklap, valt mijn oog nog even op de regel ‘groepsopdracht voor 2 à 3 studenten’. Ik moet denken aan studente A.
‘A. is nogal een loner, rekening mee houden met groepsopdrachten’, hoorde ik ergens van de week. Eigenlijk doen we A. daarmee tekort, zoals je altijd een student tekortdoet als je die in één zin samenvat. Maar goed, feit blijft dat A. er in de klas een beetje buitenvalt, deels door het groepsproces dat buiten haar plaatsvindt, deels doordat ze het zelf moeilijk vindt om aansluiting te vinden. Hoe dan ook, door zo’n wisselwerking zit een student vaak geïsoleerd, zeker als de klas niet zo vol zit: A. zit vaak dichtbij de docent, met vier of vijf lege plaatsen tussen haar en haar klasgenoten.
Ik weet het, ik moet mijn eigen schooltijd niet projecteren op mijn eigen studenten. Maar ik was zelf zo’n einzelgänger als A. In havo-4 waren de pesterijen wel over, maar dat kwam vooral ook doordat ik mezelf aan veel dingen onttrok. Bij groepsopdrachten was er echter geen ontkomen aan. Tijd die we kregen om afspraken met elkaar te maken, werden besteed aan plannen voor het weekend en roddels over mensen die ik niet kende. Ik knikte maar wat, in de wetenschap dat in de laatste vijf minuten van de vijftig de rolverdeling vastgesteld zou worden… of niet. Ooit, toen we bij Maatschappijleer in groepjes politieke partijen moesten onderzoeken, bleek mijn groepje de opdracht al te hebben ingeleverd, zonder mijn naam op de titelpagina. Vergeten. ‘Zeg maar even tegen de leraar dat je met ons hebt meegedaan’, zeiden mijn groepsgenoten. Moet ik nog uitleggen hoe de docent in kwestie reageerde? Het korte verhaal: uiteindelijk schreef ik mijn eigen werkstuk over de partijen in ons parlement. Gelukkig waren het er in de jaren tachtig iets minder dan nu.
Groepsopdrachten zijn het voorportaal van de hel. De enige studenten die het écht leuk vinden, zijn de studenten die kansen zien om met zo min mogelijk inspanning maximaal resultaat te halen. Geen enkele student denkt: ‘Mooi, nu ga ik dus goed leren samenwerken.’ Hoe luidt het cliché ook alweer? ‘Alleen ga je sneller, samen kom je verder.’ Maar wanneer hebben wij leren samenwerken? Ik heb genoeg voetbaltrainingen gegeven om te weten dat je de pupillen vooral leert samenwerken tijdens de partijtjes en de wedstrijden, niet tijdens de oefeningen. Stel jezelf eens de vraag waar je écht, écht hebt leren samenwerken. Dikke kans dat je eerder een werksituatie noemt dan je schooltijd. Intussen vallen we studenten wel steeds lastig met groepsopdrachten waarbij nauwelijks wordt samengewerkt. En waarbij die samenwerking nauwelijks wordt geëvalueerd. ‘Hoe was de samenwerking?’ ‘Goed, iedereen deed wat hem gevraagd werd.’
De opdracht die ik heb bedacht, gaat niet leuk gevonden worden door de klas, denk ik. Hoeft ook niet. Wel door A., het sluit aan bij haar belevingswereld, weet ik. Op weg naar het kopieerapparaat kom ik haar tegen. ‘Help je me even bij het kopiëren?’, vraag ik. A. loopt mee. ‘Wat doe je liever’, vraag ik, ‘meer doen in je eentje of minder met anderen?’ A. kijkt me dankbaar aan. ‘Als het mag, werk ik liever alleen’, zegt ze. Voor de vorm zeg ik nog even: ‘Maar je moet in je werk wel gaan samenwerken, hè.’ ‘Ja maar dat doe ik ook hoor, ik loop al stage’, zegt ze. Ze is 17. Tijd genoeg. Weg met die groepsopdrachten.
Conrad Berghoef is docent Nederlands op Firda (voorheen Friese Poort)