Het rapport ‘De staat van de leraar‘ geeft een beeld van de stand van zaken van het onderwijs in Nederland vanuit het perspectief van de docent. Volgens het rapport gaat het behoorlijk goed met de docent in Nederland.
Nadat al eerder De staat van het onderwijs en De staat van de leerling waren opgeleverd, kon ‘De staat van de leraar’ niet achterblijven. Dit rapport, tot stand gekomen in een samenwerkingsverband van leraren uit het po, vo en mbo en ondersteund door de Onderwijscoöperatie, werd onlangs uitgereikt aan minister Jet Bussemaker.
Onnodige regeldruk
In deze reflectie op de staat van de leraar anno 2015 staan thema’s als professionalisering, werkbeleving en toekomst centraal. Leraren uit alle sectoren schrijven met een groot gevoel van trots over hun beroep. Zij schetsen een positief beeld: het gaat goed met de leraar in Nederland! Natuurlijk is er verbetering mogelijk. Daar sluit men de ogen niet voor. Integendeel: de leraar van nu wil daar graag verantwoordelijkheid voor nemen. ‘Leraren willen de ingenieurs van het onderwijs zijn en niet alleen maar de uitvoerders’, staat er in het rapport. Dit blijkt ook uit de antwoorden van de ruim 700 deelnemende docenten aan de enquête die voor ‘De staat van de leraar’ via social media verspreid werd. Zo vindt maar liefst 91 procent van de ondervraagden dat het team zich eigenaar voelt van de koers van de school.
Ruimte
In dit kader is bij de aanbieding van het rapport ook met de minister en de staatssecretaris gesproken over de regeldruk die ervaren wordt in het onderwijs. Uit het rapport blijkt dat leraren en scholen deze regeldruk dikwijls onnodig ervaren. Pas recent zijn zij zich gaan realiseren dat de feitelijke ‘regeldruk’ in het onderwijs kleiner is dan door velen wordt ervaren. Minister en staatssecretaris hielden een nadrukkelijk pleidooi voor het benutten van de professionele ruimte die geboden wordt aan leraren. ‘Docenten moeten zich zoveel mogelijk kunnen concentreren op hun werk voor de klas. Ik ben blij dat docenten zelf ook ontdekken dat ze veel meer ruimte hebben en ik wil hen helpen die maximaal te benutten’, aldus de minister. Hoe dit ‘helpen’ ingevuld wordt, is te lezen in het bericht Docenten krijgen meer duidelijkheid over onderwijsregels.
Mbo onder de loep
Het rapport gaat ook specifiek in op mbo-docenten. Zij benadrukken vooral het plezier dat zij beleven aan de omgang met jongeren. Het ziekteverzuim – een belangrijke indicator als het om werkbeleving gaat – is in het mbo met iets minder dan 5 procent laag, tegenover bijvoorbeeld 6,5 procent in het primaire onderwijs. Wat betreft de professionalisering blijkt dat mbo-docenten zich bewust zijn van hun complexe opdracht: het verzorgen van onderwijs dat leerlingen kwalificeert voor een vak én voor deelname aan de maatschappij. De mbo-docent is ‘een professional die zijn beroep bewust, verantwoord en met de benodigde vakbekwaamheid verricht’. Verder meldt het rapport dat ‘teams in het mbo (moeten) gaan functioneren als professionele leergemeenschappen, dat wil zeggen, als groep die een cultuur kent van onderlinge samenwerking, resultaatverantwoordelijkheid, actieve deelname aan besluitvorming en die inspeelt op veranderingen en verschillen.’
Toekomst mbo-docent
‘De staat van de leraar’ schets de toekomst van de mbo-docent: De Nederlandse economie heeft goed opgeleide vakmensen nodig die flexibel inzetbaar zijn en die met veranderende omstandigheden om kunnen gaan. Het mbo moet deelnemers voorbereiden op een wendbare deelname aan de arbeidsmarkt en de samenleving. Naast vakmanschap is het ontwikkelen van de generieke competenties zoals zelfsturing, probleemoplossend vermogen en netwerken noodzakelijk. Het mbo moet investeren op de aansluiting tussen opleiding en het veranderende beroep door afstemming met de regionale arbeidsmarkt. Vraaggericht werken en flexibiliteit zijn hierbij cruciaal. In de herziening van de kwalificatiestructuur is geprobeerd dit te regelen door naast het basisdeel en het profieldeel, een keuzedeel aan het kwalificatiedossier toe te voegen. De achterliggende gedachte is dat keuzedelen snel kunnen worden aangepast aan de ontwikkelingen in het beroepenveld en in de regio. Docenten vragen zich kritisch af of de kwalificatiedossiers met keuzeonderdelen én de wijze waarop ze georganiseerd worden inderdaad hét antwoord zijn op de noodzaak om het mbo toekomstgericht te maken. Landelijk zijn er allerlei ontwikkelingen gaande waarbij het bedrijfsleven en het beroepsonderwijs steeds intensiever samenwerken. De grenzen tussen school en beroepspraktijkvorming (de stage) vervagen, waardoor we wel spreken van hybride leeromgevingen. De rol van de mbo-docent is hierin cruciaal: extern als partner voor het werkveld, intern als begeleider van flexibele leerprocessen. Blijvende aandacht voor de pedagogische/didactische, beroepsgerichte en vakinhoudelijke competenties van de docent/begeleider is hierbij noodzakelijk.
Klik hier voor het volledige rapport ‘De staat van de leraar’.