Je kent ze wellicht van de MBO•krant: de cartoon van Cabaret in het Onderwijs. Dit gezelschap heeft een eigen manier om lastige thema’s te belichten: de gulle lach. Een interview met een van de mensen achter Cabaret in het Onderwijs, Frank van Alphen.
Hoe is Cabaret in Onderwijs ontstaan?
‘In onze studententijd maakten we al cabaret. Met programma’s als “Alleen een dode panda op mijn veranda”, behaalde ik de halve finale van het Amsterdams Kleinkunst Festival, was finalist tijdens de Nijmeegse Nacht van het Cabaret en presenteerde evenementen als het Keinderkupkesfestival. Jeroen en Martijn traden op als standup comedy act en wonnen o.a. de Pythische Spelen. Toen de studententijd voorbij was, werd de cabaretmicrofoon aan de wilgen gehangen en gingen we werken. Maar het begon weer te kriebelen. Als onderwijzer maakte ik lange studiemiddagen mee, waarbij we acht uur aan sprekers voorgeschoteld kregen. En als er al een act werd ingehuurd, dan draaide deze zijn standaardshow af, die vaak weinig met onderwijs te maken had. Zo startten we begin 2011 met “Cabaret in Onderwijs” waarin we dagvoorzitters, cabaretiers en of (lied)teksten leveren specifiek voor het onderwijs. Later zijn hier cartoons bijgekomen.’
Wie zitten er achter Cabaret in het Onderwijs?
‘De kern bestaat uit Martijn, Jeroen, Barbara, ikzelf en een aantal freelancers. Binnen een wisselende taakverdeling maken we de teksten, de muziek, de cartoons, de filmpjes.’
Wat willen jullie tot stand brengen?
‘Een beetje humor toevoegen aan het onderwijs. Dit hoeven niet alleen optredens te zijn. Vorig jaar waren er stakingen in verband met passend onderwijs en hebben we in samenwerking met de vakbonden een aantal cartoons en een stakingslied gemaakt. De uitdaging zit er dan in om in één cartoon de kern van het probleem neer te leggen en tegelijkertijd een glimlach op het gezicht van de lezer te toveren.’
‘De cabaretacts maken we altijd in overleg met het schoolbestuur of organisatie, dus dan verschilt de insteek per keer. Uiteraard hebben we zelf ook wel een mening. Vorig jaar stonden we voor een strategiebijeenkomst met de top van het onderwijs. Daar werden onderwerpen besproken als schaalgrootte, verhogen van de efficiency en digitalisering binnen het onderwijs. Over leerlingen werd niet gesproken. Tja, daar zeggen we natuurlijk wel iets van. Het zijn scholen waar je het over hebt, dat is toch iets anders dan het besturen van een krokettenfabriek.’
Hoe komen de cartoons tot stand?
‘Die ontstaan vanuit de praktijk. Grappige dingen die we zien in de klas, tips die we krijgen van lezers of problemen die leraren bezig houden. Zo hebben we veel reacties gehad op de cartoon waarin Krijtje tegen een moeder zegt: “Sorry, ik concentreer me meer op rapporten, handelingsplannen en leerlingdossiers. Het lesgeven zelf doet een stagiair”. Schijnbaar is het heel herkenbaar. Logisch ook. Veel collega’s worstelen met de vraag wat nu hun taak is. De rol van de leraar is veranderd; deze is veel analytischer en administratiever geworden. Worden we daar beter van? Ik weet het niet. Mijn favoriete leraar was meneer Groffen. Een leraar Nederlands, die met zoveel passie over boeken kon vertellen, dat ik lezen leuk begon te vinden. Dat is voor mij een goede leraar. Ik kan me niet voorstellen dat mijn zoon later zegt: “Ik heb alles te danken aan meneer Ton, want hij heeft zo’n goed handelingsplan over mij geschreven: er stonden SMART-doelen in waar menig ander leraar een puntje aan kon zuigen!”’
Valt er veel te lachen in het onderwijs?
‘Zeker. Een lerares die naar me toe komt en zegt: “Frank, hier heb je de DVD terug, ik heb hem nog niet teruggespoeld”. Daar kan ik erg om lachen. Of een moeder die in een oudergesprek zegt: “Hij is pas acht jaar, maar hij is nu al slimmer dan zijn vader”. Dit soort situaties kun je gebruiken in je act. Misschien zijn daarom oud-leraren als Harry Jekkers, Jack Spijkerman en Peter Heerschop het cabaret ingegaan.’