COLUMN | Ik kom uit een onderwijsfamilie. Mijn opa was schoolmeester, mijn moeder docent Nederlands, mijn vader directeur van een Leao-school en mijn broers geven les aan het hbo en de universiteit. Met al dat onderwijs in mijn jongere leven was er één ding dat ik zeker wist: ik zou nooit docent worden! Daar heb ik me twintig jaar aan gehouden.
Ik ben opgeleid als journalist, werkte twintig jaar voor kranten, radio en televisie en richtte daarna mijn eigen tekst- en communicatiebureau op. In die tijd werd ik door een oud-collega gevraagd om lessen Creatief Schrijven te geven aan een mbo-opleiding voor journalistiek (Mediaredactiemedewerker). Als zzp’er én als vakvrouw een mooie uitdaging (hoewel ik natuurlijk nooit écht journalist zou worden). Eén van de eerste dingen die ik mijn eerstejaars-klasje ‘creatief schrijvers’ vroeg, was om een brief te schrijven. Een brief aan iemand die ze niet kenden. En natuurlijk vroegen mijn studenten om meer informatie. ‘Hoe lang moet de brief zijn?’, ‘Waarom mag ik die mens niet kennen?’, ‘Moet ik er ook geachte mijnheer boven zetten?’
Alle studenten wilden meer richting en kaders. Op één jongen na; ik noem hem even Jack. Hij hoorde de opdracht en schreef en schreef en schreef. Hij schreef een brief aan Anne Frank, uit naam van Kitty, Anne’s dagboek. Schuchter las Jack aan het einde van de les zijn brief voor aan de rest van de klas. Een brief over verschrikkingen uit de Tweede Wereldoorlog en een brief over een dagboek die haar schrijfster mist. Maar ‘Kitty’ gaf ook een blik in de moderne tijd, waarin de denkbeelden van de nazi’s nog altijd niet zijn verdwenen. Voor het eerst die dag waren mijn studenten, Jacks klasgenoten, écht stil. Jack zou prachtige verhalen blijven schrijven en drie jaar later werd hij de reden dat ik besloot dat ik misschien toch wel een beetje een docent wilde worden (als ik later groot zou zijn).
Toen Jack afstudeerde (drie jaar na de brief aan Anne) sprak ik met zijn ouders op de avond van de diploma-uitreiking. Hun mond viel open, toen ik vertelde dat ik Jacks prachtige verhalen zou gaan missen. Zijn moeder kon het niet geloven: ‘Jack? Prachtige verhalen? Hoe dan? Hij heeft dyslexie en schrijft echt nooit iets op’, wist ze mij met zekerheid te vertellen. Die dyslexie had ik gemerkt en daar hadden we (Jack, zijn docent Nederlands en ik) ook aan gewerkt. Dyslexie is niet handig voor een journalist, maar ik weet uit mijn twintigjarige ervaring in het vak dat het vertellen van een verhaal waar mensen stil van worden, nog veel belangrijker is dan correct Nederlands schrijven. De kunst van het verhalen vinden en vertellen is onmisbaar als journalist.
Jack had een talent, maar hij had zijn hele schoolleven rode strepen gekregen door zijn schrijfsels en piekerde er al een tijdje niet meer over nog iets op papier te zetten of überhaupt nog verhalen te vertellen. Hij was er inmiddels zelf van overtuigd dat hij niet ‘kon’ schrijven! Correcte spelling en grammatica zijn belangrijk. Dat een kind netjes leert schrijven ook. Maar in mijn les gaat het over het vertellen van een goed verhaal en alles wat daarbij hoort. Jack durfde bij ons op school weer zijn verhalen te vertellen én op te schrijven en hervond daarmee zijn eigen talent.
Ondanks alle goede bedoelingen is ons taalonderwijs nog altijd gericht op de dingen die niet goed gaan. Je schrijft niet netjes, je schrijft niet correct, je snapt het niet, je kunt niet rekenen, reken er maar niet op. Rode strepen. Maar ik kreeg vanaf dag 1 op het mbo het gevoel dat het bij onze studenten over talenten mocht gaan. Over wat er wél goed gaat en hoe we dat verder kunnen uitbouwen.
Je eigen vak doorgeven aan jonge mensen is fantastisch; vertellen over wat je zelf hebt meegemaakt, herkennen waar het goed gaat bij de student en bijschaven waar dat nog nodig is. Mede door Jack kwam ik erachter dat ik dat wilde blijven doen; dat ik mijn (veel betere) zzp-salaris wilde opgeven voor een (veel lager) docent-salaris, omdat ik zelf nog veel meer wilde leren over onderwijzen en omdat ik mijn tijd wilde gaan spenderen aan studenten en hun talenten. En een klein stukje aan kennis over spelling en grammatica.
Mijn opa en moeder zitten te gniffelen op een wolkje. Mijn vader glundert en mijn broers slaan me als collega nog eens op mijn schouders. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan en ik ben gezwicht; ik ben docent geworden.
Marije Klein werkte jarenlang als journalist en is nu docent Creatief Schrijven en loopbaancoach bij ROC Rijn IJssel.