Formeel, non-formeel en informeel leren: het NLQF biedt perspectief

COLUMN | In de wereld van leren wordt onderscheid gemaakt tussen formeel, non-formeel en informeel leren. En dat leren vindt plaats op basis van verschillende kwalificaties of meetlatten: formeel en non-formeel. Kunt u het nog volgen? In deze column ga ik dieper in op deze begrippen en laat ik zien hoe het NLQF een brugfunctie kan vervullen.

Hoofddoelstelling van het Europees kwalificatiesysteem (EQF) is het bevorderen van de transparantie van onderwijs- en kwalificatiesystemen in Europa. Dit om deelname aan scholing aan te aanmoedigen, gelijke kansen te vergroten en arbeidsmobiliteit te faciliteren. Bij het EQF en het daarvan afgeleide NLQF gaat het om het bepalen van het niveau van de leeruitkomsten van opleidingskwalificaties. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen formele opleidingen en non-formele opleidingen. Formele opleidingen zijn bij wet geregeld en non-formele opleidingen niet. Kwalificaties zijn de beoogde leeruitkomsten die je hebt aangetoond na voltooiing van een opleiding. De leeruitkomsten van formele opleidingen zijn generiek gekoppeld aan de NLQF- en EQF-niveaus en deze koppeling wordt door de minister vastgesteld. De instantie die bevoegd is om non-formele opleidingen in te schalen, is het NCP NLQF. Bij het informeel leren – ervaringsleren of leren buiten de kaders van een formele of non-formele opleiding om – vindt de beoordeling plaats op individueel niveau op basis van de leeruitkomsten van een formele of non-formele opleiding. Dit kan resulteren in vrijstellingen of een ervaringscertificaat.

Het NLQF omvat zowel formele als non-formele opleidingen en maakt het mogelijk om de niveaus van verschillende soorten onderwijs met elkaar te vergelijken. Het NLQF maakt gebruik van leeruitkomsten als basis voor de beoordeling, wat betekent dat de nadruk ligt op wat een persoon weet en kan doen na het voltooien van een leertraject, ongeacht waar of hoe deze kennis is opgedaan.

Bij LLO is een ‘gelijk speelveld’ van leren van belang. Dat betekent dat opleiders in een open markt opereren. In Nederland is sprake van een versnipperd opleidingenlandschap en van concurrentie tussen verschillende vormen van leren en het ‘civiel effect’ ervan. Dat zorgt voor verwarring over de mogelijkheden in LLO. Door de verschillende vormen van leren en de daaraan gekoppelde diploma’s ontstaat onduidelijkheid voor werkgevers, werknemers en studenten.

Het grootste deel van het leren vindt op informele wijze plaats, dan op non-formele wijze en dan formeel. De verschillende vormen van leren kunnen elkaar juist versterken volgens recent TNO onderzoek. In landen die al langer dan in Nederland werken met kwalificatieraamwerken (zoals Ierland) valt op dat het kwalificatielandschap meer samenhang heeft. Er is één nationale autoriteit die niveaus toekent voor alle kwalificaties en credits vaststelt. De rol van het NLQF, als het nationale raamwerk voor de formele en non-formele onderwijs-kwalificaties, bij de inrichting van het ‘gelijke speelveld’ voor private en bekostigde aanbieders, kan in lijn met deze landen sterker worden benut, zeker als de koppeling van een kwalificatie aan een niveau en het civiel effect ervan als cruciaal wordt gezien.

Het NLQF fungeert door de niveau-waardering van zowel formele als non-formele opleidingen als een brug voor de arbeidsmarkt. Door een gemeenschappelijk kader te bieden voor de waardering van leerresultaten, draagt het bij aan een inclusief en dynamisch onderwijslandschap. Of het nu gaat om een formele opleiding of een brancheopleiding, het NLQF erkent en waardeert diverse leerervaringen. Het biedt een helder raamwerk waarin kwalificaties vergelijkbaar zijn en het helpt mensen om de juiste onderwijsstappen te zetten. Daarmee bevordert het de LLO-cultuur.

Tijs Pijls is programmadirecteur van het NCP NLQF. Dit is de derde column in een korte serie.