‘Het concept van competentiegericht onderwijs was goed. Scholen hadden alleen moeite het in de praktijk vorm te geven’, aldus Jan van Zijl in een openhartig afscheidsinterview met de MBO-krant.
Jan van Zijl nam begin april afscheid als voorzitter van de MBO-Raad. In een openhartig interview blikt hij terug op een achtjarig voorzitterschap. Wat is in die periode goed gegaan, wat had beter gekund?
U bent ruim acht jaar voorzitter geweest van de MBO Raad. Waar bent u trots op?
‘De kwalificatiestructuur is vereenvoudigd en het aantal kwalificatiedossiers is teruggebracht. Dat is echt een grote stap vooruit. Maar we zijn er nog niet. De arbeidsmarkt zal verder flexibiliseren. De werknemer van de toekomst moet in staat zijn zich gedurende de loopbaan aan te passen aan veranderende eisen. Ook in de opleidingen moeten we daar wat mee. Scholen moeten de studenten voorbereiden op de nieuwe realiteit. Dat betekent bijvoorbeeld: bredere curricula en meer aandacht voor vaardigheden.’
Was competentiegericht onderwijs achteraf toch niet zo’n slecht idee?
‘Het concept van competentiegericht onderwijs was goed. Naast vakkennis als basis moet er in de opleiding veel aandacht zijn voor competenties als samenwerken en omgaan met veranderingen. Het probleem is dat sommige scholen het lastig vonden om het in de praktijk vorm te geven. Niet alle studenten zijn in staat om zelf de regie te voeren over de eigen opleiding. Een open leercentrum kan prima werken, maar dan moet er wel sprake zijn van voldoende zelfdiscipline. Maar ik ben ervan overtuigd dat we in de opleidingen meer aandacht moeten gaan besteden aan persoonlijkheidsvorming en vaardigheden.’
Bent u tevreden over het huidige imago van het mbo?
‘De beeldvorming van het mbo is nog steeds niet zoals die moet zijn. Ik heb al die jaren gestreden voor een beter imago, maar het is me helaas niet voldoende gelukt. En dat is vooral jammer voor de honderdduizenden succesvolle mbo-studenten die hier last van hebben. Ik ben uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat dit probleem alleen is op te lossen door iets te doen aan de vroege uitsortering in het Nederlandse onderwijs. Het is niet goed om jongeren al op 12-jarige leeftijd op te delen in twee groepen. In het manifest MBO2025 hebben wij gepleit voor een samenvoeging van vmbo-t en havo, maar het kan ook door bredere brugklassen in te voeren.’
Maar scholen hebben nu toch al de ruimte om met brede brugklassen te werken?
‘De ruimte is er, maar het gebeurt te weinig en ook steeds minder. Het zou goed zijn als de overheid scholen zou stimuleren om voor zo’n variant van de middenschool te kiezen. Ik pleit niet voor een verbod op categoriale gymnasia, maar wel voor een financiële prikkel om scholen te stimuleren leerlingen langer bij elkaar te laten. Ik ben ervan overtuigd, en vele wetenschappers met mij, dat dit het Nederlandse onderwijs ten goede zal komen. En het zal ook bijdragen aan een beter imago voor het mbo.’
Welke successen schieten u nog meer te binnen?
‘Ik ben erg blij met de betere samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Met de totstandkoming van de SBB hebben we een vehicle in handen om de afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven optimaal in te richten. De top van het Nederlandse bedrijfsleven zit aan tafel, dat is een grote meerwaarde! SBB biedt allerlei kansen, maar we zijn er zeker nog niet. Binnen de scholen bestaat nog te weinig het gevoel dat de organisatie voor 50% van het onderwijs is. Van de zijde van het bedrijfsleven is vooral een goede focus nodig. Het gaat bij de samenwerking tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven primair om de kwalificatiestructuur en de stages. Daar moeten de bedrijven binnen SBB zich op richten. Focus is nodig, zonder focus wordt SBB een onhanteerbare bureaucratie.’
Lees het volledige interview met Jan van Zijl in de MBO-krant van 18 april