COLUMN | Laten we deze column beginnen met een kleine quiz. UWV onderscheidt 276 mbo-beroepen. Deze worden ingedeeld in drie categorieën: kansrijk, kansarm en kansarm noch kansrijk. Kansrijk wil zeggen dat een beroep voldoende tot goede baankansen biedt. Nu is de vraag: hoeveel van de 276 beroepen zijn kansrijk, hoeveel kansarm en hoeveel zitten ertussenin?
Vul hier je antwoorden in:
- Kansrijk ____
- Kansarm ____
- Kansarm, noch kansrijk ____
Eerlijk gezegd, zat ik er ver naast. En iedereen die ik in mijn omgeving de vraag stelde, sloeg de plank ook volledig mis. Wat zegt UWV? (De antwoorden zijn afkomstig van hun website).
- Kansrijk: 233
- Kansarm: 3
- Kansarm, noch kansrijk: 40
Dit is natuurlijk een geweldige uitkomst. 84% van alle mbo-beroepen, en dus de opleidingen hiervoor, zijn kansrijk, en slechts 1% is kansarm. Het gaat daarbij om de beroepen activiteitenbegeleider in de zorg niveau 3, dierverzorger niveau 2 en instellingskok niveau 2.
Nu wil het probleem dat er een tekort is aan mbo’ers. Het Financiële Dagblad kopte eind mei nog: “Tekort aan vakmensen praktische beroepen stijgt”. Het is logisch dat een tekort aan vakmensen meer mbo-beroepen kansrijk maakt. Als slechts één procent van de mbo-beroepen kansarm is, dan kun je je afvragen of het onderscheid tussen kansarm en kansrijk nog zinvol is. Ik denk het niet. Dus laten we stoppen met spreken over kansrijke beroepen en kansrijk opleiden. Het mbo leidt op voor beroepen waar geld mee te verdienen is op de arbeidsmarkt.
Blijft dat zo?
Een mogelijke tegenwerping is dat in de toekomst het onderscheid tussen kansarm en kansrijk wel zinnig zou kunnen zijn. Ontwikkelingen in de economie en in de technologie hebben invloed op de arbeidsmarkt. We weten dat de instroom in het mbo de komende jaren nog verder daalt − en de pensioneringsuitstroom van werknemers toeneemt. Het aantal mbo’ers dat beschikbaar komt op de arbeidsmarkt zal dus afnemen; dat vergroot de kansrijkheid van de mbo-beroepen. Hoogleraar arbeidsmarkt Ton Wilthagen gaf recent aan in de podcast De Kracht van Onderwijs, dat de tekorten op de arbeidsmarkt in Nederland de komende dertig jaar nog aanhouden. Dat brengt een ingewikkeld vraagstuk terug waarover ik me al vaker heb gebogen: blijven we iedereen opleiden voor alle beroepen of proberen we studenten en werknemers te sturen naar bepaalde beroepen?
Een nieuw criterium?
Als het onderscheid tussen kansarm en kansrijk niet meer zinvol is, moeten we nadenken over hoe we toekomstige mbo-studenten kunnen helpen bij hun opleidingskeuze. We zouden een nieuw criterium moeten bedenken waarin we bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van een beroep voor Nederland proberen aan te geven. Hebben we in Nederland meer behoefte aan een horecamedewerker of aan een verpleegkundige? Aan een installatietechnicus of een reisbureaumedewerker? Aan een onderwijsassistent of een metselaar? Ik weet dat ik me op glad ijs begeef door deze vragen te stellen. Maar als we in Nederland niet gaan sturen op het verdelen van de schaarse mbo’er over beroepssectoren, dan heeft dat een stevige impact op onze maatschappij, het welzijn en de welvaart en de voortgang van de nodige transities in de energieverzorging, woningbouw en zorg. Laten we dus een nieuw criterium kiezen dat in de plaats komt van ‘kansrijk’. Daarin kunnen we de toegevoegde waarde van een beroep aan, bijvoorbeeld, de brede welvaart in Nederland uitdrukken. Leren we immers niet van de stikstofcrisis dat je beter aan de voorkant een probleem kunt voorkomen dan het achteraf proberen op te lossen…?
Rob Neutelings is bestuursvoorzitter van Curio, de beroepsopleider van West-Brabant. Hij schreef deze column op persoonlijke titel.