Een nationaal akkoord over leven lang leren is nodig wil Nederland zijn welvaart behouden. Iedereen – overheid, werkgevers, werknemers en scholen – moet zijn steentje bijdragen. Dat stelt de OECD in een rapport over een te ontwikkelen skills-strategie.
Met het rapport sluit de OECD aan bij een al vaak geuite noodkreet: wil Nederland zijn welvaart behouden, dan is het noodzakelijk dat de beroepsbevolking zich blijft ontwikkelen. Door de snelle technologische ontwikkelingen zal dat in de toekomst alleen maar belangrijker worden. Een goede initiële opleiding volstaat niet meer, werknemers moeten bereid zijn zich tijdens hun werkend leven verder te ontwikkelen. Hoogwaardige ‘skills’ zijn nodig om Nederland een toekomst te bieden die even mooi is als het verleden is geweest.
Laagopgeleiden
Volgens de OECD gaat het over het algemeen goed in Nederland, maar is er ook reden tot zorg. Nederland kent volgens de organisatie geen ‘leercultuur’: er is sprake van een ‘lage leerbereidheid’ bij volwassenen. Een complicerende factor is dat Nederland steeds meer flexwerkers en parttimers kent. Deze flexibele werknemers hebben minder toegang tot scholingsmogelijkheden. Voorts maakt de OECD zich zorgen over de grote groep van laagopgeleiden in Nederland. Ongeveer 1,7 miljoen werknemers ontberen de basisvaardigheden die nodig zijn om een plek op de arbeidsmarkt te vinden. Om de urgentie van de problematiek te benadrukken maakt Andreas Schleicher van de OECD de vergelijking met de strijd tegen het water: ‘In het verleden was de inspanning nodig van de gehele maatschappij om de dijken en kanalen te bouwen die Nederland beschermden tegen overstromingen. Nu moeten de Nederlanders opnieuw al hun talenten aanspreken om tot collectieve actie te komen. Ditmaal om de basisvaardigheden van de natie op te bouwen.’
Actie
Volgens de OECD is gecoördineerde actie tussen alle betrokkenen nodig. In de eerste plaats is er de eigen verantwoordelijkheid van werknemers: de leerbereidheid van volwassenen moet omhoog. Werkgevers kunnen hier een belangrijke rol bij spelen, door werknemers meer in de gelegenheid te stellen zich te ontwikkelen. In het bijzonder kunnen werkgevers meer doen aan de beroepspraktijkvorming van laagopgeleiden. Scholen, waaronder ook mbo-instellingen, kunnen meer inspelen op de leerbehoeften van volwassenen. Volgens de OECD zijn de mbo-scholen ‘onvoldoende flexibel en responsief’. Ten slotte kan ook de overheid meer doen door bijscholing financieel te simuleren. De OECD noemt als voorbeeld een methodiek van opleidingsvouchers, zoals onlangs ook voorgesteld door de commissie-Sap.
Nationaal akkoord
Het OECD-rapport mondt uit in een pleidooi voor een ‘nationaal skills pact’. Zo’n akkoord moet verder gaan dan een intentieverklaring. Er moet niet alleen overeenstemming zijn over het doel van het pact, maar ook over de concrete acties die elke partner (overheid, werkgevers, werknemers, scholen) voor zijn rekening neemt, inclusief de financiering. Met zo’n pact kunnen de partners volgens de OECD de basis leggen voor een welvarende en inclusieve samenleving. Een neutrale partij, die gezag heeft bij werkgevers, werknemers en de overheid, zou de totstandkoming van het pact moeten bevorderen. De SER werpt zich al direct op voor deze coördinerende rol. Een strijdbare Mariëtte Hamer: ‘We moeten nu echt aan de slag. De tijd van denken en schrijven is voorbij. Actie is geboden.’