De regels rond toelating van studenten lijken duidelijk. In de praktijk leiden ze echter ook tot dilemma’s. Op 24 maart sprak de MBO Brigade met vertegenwoordigers van scholen, het ministerie en de MBO Raad over het toelatingsrecht. Opnieuw werd duidelijk dat de wet veel ruimte biedt, zolang scholen transparant zijn over hun beleid.
Bart Lathouwers van de MBO Raad start met de juridische kaders van het toelatingsbeleid. ‘Het toelatingsrecht is in 2017 aangepast omdat het beleid van scholen voor studenten onduidelijk was. Studenten moesten meer regie en betere informatie over de procedure krijgen. Het toelatingsprincipe werd omgedraaid: in plaats van toelating mits werd het toelating tenzij. Een student moet worden toegelaten tenzij de wet een weigeringsgrond geeft zoals het ontbreken van de juiste vooropleiding.’ Een andere weigeringsgrond ontstaat wanneer een opleiding een maximale opnamecapaciteit instelt.
Numerus fixus
Het instellen van een opnamecapaciteit is alleen mogelijk als de arbeidsmarktkansen van de opleiding slecht zijn of als de school kampt met capaciteitsgebrek. In die gevallen mag een school een numerus fixus instellen. Dit met gezien worden als een laatste redmiddel. De hamvraag is de procedure bij een numerus fixus: wie wordt wel en wie wordt niet toegelaten? Er zijn twee mogelijkheden : loting of volgorde van aanmelding.
Opleiding of locatie
Tot zover de theorie, dan is het tijd voor de praktische dilemma’s. Die komen uit de cases van Simone Megens (Yuverta) en Hans Everhardt (Noorderpoort, namens alle Noordelijke mbo-scholen). Simone Megens: ‘Wij zijn een grote fusieschool. Een numerus fixus geldt per opleiding en niet per locatie. Onze opleidingen zijn verdeeld over verschillende locaties. Wij vinden het niet redelijk om van een student in Heerlen te vragen, de opleiding in Amsterdam te volgen. Daarom willen we een numerus fixus per locatie. Maar mag dit ook?’ ‘Er zijn zeker mogelijkheden om te werken met eenzijdige plaatsing van de student op een specifieke locatie, is het antwoord. Maar het is wel belangrijk om de keuze niet voor studenten te maken. Sommigen willen een opleiding alleen op een bepaalde locatie volgen, voor anderen is de opleiding leidend en niet de locatie. Daarnaast is het heel erg belangrijk dat we in een vroeg stadium van de student weten wat zijn voorkeurslocatie is wanneer er meerdere mogelijkheden zijn. Pas dan kan de school met de student het gesprek aangaan over de (on)mogelijkheden bij plaatsing.
Kansengelijkheid
Hans Everhardt zit met een andere vraag. ‘Wij willen de lotingsdatum voor plaatsing naar voren halen: niet loten op 1 april, maar bijvoorbeeld 15 februari of 1 maart dan weet een student eerder waar hij aan toe is. Mocht hij dan uitgeloot zijn, dan heeft hij voldoende tijd om op zoek te gaan naar een alternatief.’ Ook Everhardt wil graag weten of dit mag. Weer zijn de reacties helder: er lijkt nergens te staan dat het niet mag. De enige eis is dat toelating objectief is. Rico Vervoorn (MBO Raad) en Coen van Dijk (OCW) beamen dit, maar vragen zich wel af of het wenselijk is en dan met name met het oog op kansengelijkheid. Rico Vervoorn: ‘Wat precies het beste is vanuit het oogpunt van gelijke kansen is een discussie die volop is gevoerd, maar niet is beslecht. Uiteindelijk is en blijft het dus aan de school welke werkwijze die hanteert.’
Tot slot
Daarmee komt er een einde aan de bijeenkomst. Zoals vaker bij dit soort sessies van de MBO Brigade blijkt dat er genoeg ruimte in de regels is voor scholen om hun eigen keuzes te maken. Daarbij is en blijft het zeker bij toelatingsbeleid belangrijk om goede voorlichting te geven en het gesprek met de student te voeren. Bart Lathouwers: ‘Uiteindelijk wil je toch de best mogelijke match voor de student.’
Lees meer op de site van de MBO Brigade