‘Verandercapaciteit voorwaarde voor LLO’

Begin februari organiseerde CINOP een diner pensant over Leven Lang Ontwikkelen (LLO). Bestuurders en directeuren uit het mbo en het hbo gingen met elkaar in gesprek over LLO en de rol van het bekostigd beroepsonderwijs. De avond maakte duidelijk dat de bereidwilligheid van het mbo en het hbo om LLO-hofleverancier te worden groot is. Maar om dat te bereiken, moet nog veel werk verzet worden.

Het was een inspirerende avond in Amersfoort. Er waren prikkelende keynotes van onder anderen Doekle Terpstra (voorzitter Techniek Nederland) en Laureen Rwatirera (Chief Learning Officer bij ASML). Die leidden vervolgens tot boeiende tafelgesprekken, gevoerd door meer dan veertig bestuurders en directeuren uit het mbo en het hbo (zie de uitgebreide terugblik op de site van CINOP).

Verandercapaciteit nodig

Tijs Pijls en Margret Mulders, beiden adviseur bij CINOP, waren aanwezig bij het diner en tekenden een aantal inzichten op. ‘Uit de gesprekken kwam onder meer duidelijk naar voren dat de omslag veel vraagt van de verandercapaciteit van scholen. Dat zal een grote uitdaging vormen’, stelt Tijs. ‘Het lukt onderwijsinstellingen nog onvoldoende om snel in te kunnen spelen op de wensen en behoeften van de praktijk. Er zit weliswaar veel geld in de Groeifonds-aanvragen, maar de nadruk ligt vooral op verkennen en ontwikkelen. Gezien de urgente vraagstukken op de arbeidsmarkt, is daar eigenlijk geen tijd voor. Zoals er ook geen tijd is voor gesprekken over hoe het een en ander verankerd moet worden in wetgeving. Verankering in wetgeving als publieke taak is een mooi streven, maar moet de voortgang niet in de weg staan. Er zijn nu ook onderwijsinstellingen die een uitstekend LLO-aanbod hebben zonder dat het een in de wet vastgestelde publieke taak is. We blijven te lang hangen in het abstracte, in visievorming. Er is een concrete doorvertaling nodig op basis van de vraag van de markt. Want alleen dan kunnen onze scholen een rol van betekenis spelen bij het oplossen van de arbeidsmarktproblematiek. Er is echter sprake van verschillende tempo’s. Zoals Doekle Terpstra stelde zitten bedrijven in het ritme van de dag, terwijl scholen bewegen op het ritme van 3 tot 4 jaar.’

Wendbare bootjes

‘Ook de taal en de cultuur is anders, iets wat we tijdens het diner veelvuldig hoorden’, vult Margret aan. ‘Scholen moeten echt leren op een andere manier te kijken en te praten. Een van de deelnemers stelde dat het verschil tussen initieel en post-initieel onderwijs eigenlijk zou moeten vervagen. Die uitspraak ligt in lijn met de ambities van de onderwijsagenda LLO. Daarin wordt immers gepleit voor een betere verbinding tussen informeel, non-formeel en formeel leren. Maar zolang we dezelfde taal niet spreken, kunnen we die brug niet slaan. De onderwijsinstellingen krijgen het nog niet voldoende voor elkaar om meer naar het werkveld toe te bewegen. Zeker niet als het om de hele organisatie – alle professionals, alle afdelingen – gaat. De verandercapaciteit om dat te doen ontbreekt, omdat de urgentie om te veranderen nog niet bij iedereen helder op het netvlies staat.’ Tijs: ‘Onze scholen blijven hierdoor mammoettankers, terwijl onze arbeidsmarkt wendbare bootjes nodig heeft die kunnen inspelen op de behoefte.’

Alumnibeleid

Wat ook kan helpen om het verschil tussen initieel en post-initieel onderwijs te laten vervagen, is de binding die een oud-student heeft met de instelling waar de opleiding is genoten. ‘Nascholing moet een vast onderdeel worden van het alumnibeleid van je onderwijsinstelling’, vindt Margret. ‘Waarom studenten niet de opleiding laten verlaten met een scholingsvoucher die ze later kunnen verzilveren? De kiem voor die binding met je oude school kan al gelegd worden in het eerste en tweede jaar van de initiële opleiding. Je loopbaan start hier, maar je ontwikkeling gaat door, ook na je diploma. Dit onderwerp is onderdeel van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) of Studieloopbaanbegeleiding (SLB): dit is en blijft jouw school, je bent altijd welkom. Je leven lang!’

Andere aanpak

Ook professionalisering is een factor van belang. Van de backoffice bijvoorbeeld, want LLO heeft een flinke impact op roostering en bedrijfsvoering. Dat blijkt ook uit de LLO-scan die CINOP bij meerdere onderwijsinstellingen heeft afgenomen. Maar ook voor docenten is een professionaliseringsslag gewenst. ‘Volwassenen opleiden is toch wat anders dan jongeren opleiden’, benadrukt Margret. ‘Het vergt een andere pedagogisch-didactische aanpak. Je krijgt een heterogene groep voor je neus – de een heeft veel werkervaring en kennis, de ander minder – waardoor je moet kunnen differentiëren. En vakken als burgerschap moet je op een andere manier aanvliegen dan bij jongeren. Niet voor niets vinden veel docenten het een uitdaging om les te geven aan volwassen. Dit vraagt echt om een andere didactische aanpak. Een andere mindset ook.’

Speciaalzaak en buurtsuper

‘Er gebeurt overigens al veel moois in onze scholen, hoor!’, benadrukt Tijs. ‘Met name scholen die zich focussen op een bepaald aanbod, behalen mooie resultaten. Zij maken een heldere keuze: we beperken ons tot enkele opleidingen in sectoren waar wij echt wat te bieden hebben. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Terwijl ik het ROC, bekeken door mijn idealistische bril, altijd heb gezien als de “buurtsuper” waar jong en oud kan halen wat hij of zij nodig heeft. Voor jongeren en jongvolwassenen is een ROC dat nog steeds. Maar voor volwassenen kan een ROC ook een speciaalzaak zijn die zich richt op een niche. Belangrijk is dan wel dat het ROC in kwestie zich daarop profileert en keer op keer levert. Want dat speciaalzaakje moet wel genoeg klandizie hebben en behouden.’