COLUMN | ‘Dat was hem, dank jullie wel mensen.’ Zoals ik altijd een vaste tekst heb bij het aankondigen van mijn leespauzes (‘vergroot je wereld mensen, lees een boek’) heb ik een iets minder dramatische vaste tekst bij het verstrijken van de leestijd in het begin van mijn les.
De meeste studenten sluiten met een zucht van verlichting hun boek en checken nog even hun telefoon voordat de les verder gaat. Nee, het is niet het favoriete onderdeel van mijn les voor studenten. Maar ik hou vol, al was het maar om die paar studenten per jaar die ineens wél gegrepen worden door een boek en mij vervolgens via de chat nog even bedanken omdat ze dankzij de leespauzes tóch meer zijn gaan lezen. En bij anderen duurt het gewoon wat langer, weet ik uit ervaring.
Maar hoe dan ook, het lezen wordt grotendeels als corvee gezien. Misschien nuttig, maar niet per se leuk. Behalve door studente E. dit jaar. In een van mijn eerste lessen dit schooljaar bleef zij doorlezen nadat ik het einde van de leespauze had aangekondigd. Zelden heb ik een jongere zó verdiept in een boek gezien. Dat ze ook nog eens niets hoorde, had ook te maken met de indrukwekkende koptelefoon op haar hoofd. Enigszins geamuseerd liet ik het even gaan. De rest van de klas reageerde giechelig: hoe kon iemand zó opgaan in een boek? Onwerkelijk. ‘U vindt dit mooi, hè?’, vroeg de student die altijd strips las. Natuurlijk vond ik dit mooi. Maar ook enigszins ongemakkelijk inmiddels. Ik zocht oogcontact met E. en gebaarde dat het echt einde leespauze was. Ze zette haar koptelefoon af. ‘Mag ik een volgende keer iets langer?’ Ik schoot in de lach. ‘Meid, je mag nu al langer. Maar ik wil toch eerst even de aandacht.’
Later die les keek ik even welk boek op haar tafel lag. ‘Voorbij goed en kwaad’: Friedrich Nietzsche. Enigszins geïmponeerd – tijdens mijn studietijd had ik zelf ooit tevergeefs ‘Aldus sprak Zarathoestra’ te lezen – vroeg ik haar: ‘Kun je er een beetje chocola van maken?’ E. lachte. ‘Ik begrijp het niet allemaal, maar ik probéér het wel. Filosofie is zo interessant, meneer.’
E. werd de maanden daarna een beetje mijn ‘project’. Hoe onpersoonlijk dat ook klinkt, ik weet zeker dat meerdere docenten dat herkennen: je hebt het idee dat een deel van jouw lessen zó goed aansluit bij een student, dat je net even wat meer doet. En je krijgt meer terug. E. genoot van de creatieve schrijfopdrachten die ik gaf, en ze luisterde naar mijn boekentips. Zo genoot ze minstens zoveel van Jandy Nelsons ‘Als de wereld wankelt’ als ik.
Vorige week zocht E. me nog even op, verdrietig en terneergeslagen. Voorlopig gaat ze even met haar studie stoppen. ‘Het lukt even niet meer. Het lijkt wel of mijn ontwikkeling asynchroon verloopt’, zei ze. Ik dacht aan al die keren dat ik met haar kon praten over filosofie en literatuur, en hoe ze vervolgens enkele minuten later als een enthousiaste 11-jarige kon reageren op een tekening. Ja, haar ontwikkeling verliep inderdaad asynchroon. Waarom lukt het ons in het onderwijs, ook in het mbo, nog steeds niet om daar een goed antwoord op te vinden? Nou ja, daar zijn duizenden columns over volgeschreven.
‘Ik had nog zo graag wat vaker over mooie boeken met je gepraat’, snikte E. zachtjes. Ik gaf haar een hand en zei: ‘ik zou een boek over jou kunnen schrijven.’
Laat ik eens beginnen met een column.