‘Niet meer opleiden tot boekhouder, maar tot wendbare werknemer’

In de toekomst zullen veel werknemers tijdens hun loopbaan carrièreswitches maken. De werknemer die veertig jaar hetzelfde beroep uitoefent, is steeds meer een uitzondering. Scholen zouden jongeren daarom niet in de eerste plaats moeten voorbereiden op een vak, maar op een carrièrepatroon.

Dat betogen Max Hoefeijzers en Joan Nunnely van de Commissie Macrodoelmatigheid mbo. De Commissie, ingesteld in 2015, waakt over de doelmatigheid van het landelijke mbo-stelsel. Individuele scholen kunnen de commissie inschakelen als zij van mening zijn dat een school een nieuwe opleiding wil aanbieden waaraan geen behoefte is. Als scholen overwegen te fuseren, brengt de commissie een advies uit aan de minister. Van tijd tot tijd voert de commissie ook onderzoek uit naar sectoren. Geruchtmakend was het advies over de creatieve opleidingen in het mbo. Volgens de commissie was er sprake van een wildgroei aan opleidingen. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben de mbo-scholen gezamenlijk afgesproken het aantal opleidingsplaatsen voor de creatieve beroepen stevig te beperken.

Numerus fixus

Onlangs deed de commissie ook onderzoek naar de economisch-administratieve beroepen. Het blijkt dat veel jongeren deze studies kiezen, hoewel de baankansen niet heel groot zijn. Een pleidooi voor een numerus fixus is dan gauw gedaan. Maar de commissie ziet ook andere opties. In een bijeenkomst in de Tweede Kamer suggereerde Max Hoefeijzers om jongeren stage te laten lopen in sectoren waar een tekort aan arbeidskrachten is. ‘Ook in de techniek zijn administratieve werkzaamheden. Op die manier kunnen jongeren toch in aanraking komen met een omgeving waar veel werk is’, aldus Hoefeijzers.

In diezelfde bijeenkomst suggereerde Hoefeijzers ook dat scholen last hebben van de rigide toepassing van de kwalificatiestructuur. Scholen richten hun opleidingen eenzijdig in op basis van een kwalificatiedossier. Hiertoe gemotiveerd door bestaande kwaliteitsvoorschriften in het stelsel. ‘Kwalificatiedossiers vormen daarom een onbedoelde rem op de vernieuwing van het onderwijs’, aldus Hoefeijzers. Een prikkelende stelling. Alle reden om eens door te vragen.

Op welke manier vormen de kwalificatiedossiers een rem op vernieuwing?
Max Hoefeijzers: ‘Veel mbo-opleidingen zijn nog erg traditioneel opgebouwd. Ze leiden op tot een diploma en voldoen daarmee netjes aan bestaande kwaliteitseisen. Maar de werknemer van vandaag zal tijdens zijn loopbaan in verschillende beroepen terechtkomen. Om daarop voorbereid te zijn, hebben jongeren ook behoefte een generieke vaardigheden.’

Om welke vaardigheden gaat het dan?
‘Bijvoorbeeld de vaardigheid om een project aan te pakken en te voltooien. Belangrijk is ook het vermogen om te reflecteren op je werkzaamheden. Doe ik mijn werk goed? Kan het beter? Naast zo’n lerende attitude is het belangrijk dat werknemers bereid zijn om hun kennis te delen met anderen. Dit soort generieke vaardigheden heb je eigenlijk in alle beroepen nodig.’

Kunnen scholen nu geen aandacht aan deze vaardigheden besteden?
‘Dat kan wel en gebeurt ook. Maar de opleidingen zijn primair gebaseerd op de kwalificatiedossiers. Daarin staat in detail wat een student allemaal moet leren om een diploma te behalen. Allemaal vanuit het idee dat jongeren op school een bepaald vak leren. Voor sommige beroepen blijft dat de beste manier van opleiden. Maar voor heel veel banen en voor een lerende carrière vormen  de generieke vaardigheden een noodzakelijke basis. Daarom zouden scholen meer ruimte moeten krijgen om deze vaardigheden centraal te stellen in het onderwijs.’

Volgens Joan Nunnely, ook lid van de Commissie Macrodoelmatigheid, kan talentgericht opleiden de kansengelijkheid ten goede komen. Hoe ziet zij dat?

Joan Nunnely: ‘Bij talentgericht opleiden werk je gestructureerd aan het ontplooien van de talenten van studenten. Eerst breng je het talentprofiel van een student in beeld, bijvoorbeeld via de TMA-methode. Vervolgens kijk je hoe dat profiel aansluit bij de talenten die op de arbeidsmarkt gevraagd zijn. Op basis daarvan kunnen docenten in samenwerking met leerbedrijven gestructureerd werken aan ontwikkeling van de gewenste vaardigheden.’

Maar willen studenten dit wel?
Joan Nunnely: ‘Studenten vinden zo’n vorm van opleiden juist heel aantrekkelijk. Mensen functioneren het beste als het werk aansluit bij persoonlijke drijfveren en talenten. Het opstellen van een profiel helpt studenten in een vroeg stadium inzicht te krijgen in de eigen talenten. Ze krijgen er ook meer zelfvertrouwen door.’

Willen studenten niet in de eerste plaats een vak leren?
‘Het gaat er om dat jongeren na hun opleiding de beste kans hebben om een baan te vinden. In zekere zin kun je zeggen dat de opdracht van het mbo verandert: het gaat niet meer om het opleiden voor een diploma, maar om het opleiden voor een baan. Scholen moeten daarom de vrijheid hebben om de opleiding flexibel in te richten. Daar is ook een groot economisch belang mee gemoeid. Een blijvende mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt schaadt de economie. Werkgevers hebben behoefte aan wendbare en weerbare medewerkers.’

Dus SBB moet de kwalificatiestructuur overboord gooien?
Max Hoefeijzers: ‘Hier ligt niet alleen een taak voor SBB. Dit is een opgave voor de hele mbo-sector: de MBO Raad, het ministerie, de scholen en uiteraard ook SBB. Voor SBB blijft het van belang beroepsvereisten gestructureerd in kaart te brengen. Scholen moeten daarnaast in ieder geval meer ruimte krijgen om generieke vaardigheden te ontwikkelen. Je zou kunnen zeggen dat de huidige toepassing van kwalificatiedossiers hoort bij de arbeidsmarkt van de twintigste eeuw. Bij een flexibele arbeidsmarkt hoort geen dichtgetimmerde kwalificatiestructuur. Er is behoefte aan andere vormen van opleiden. Niet alleen meer opleiden tot boekhouder, maar tot een gekwalificeerde en wendbare werknemer.’

Lees ook: ‘Kwalificatiedossiers vormen rem op vernieuwing onderwijs’